Strijden of meebewegen?
Door de eeuwen heen vereiste de omgang met het water een grote daadkracht en ondernemingszin. Zeeland en Vlaanderen werden tussen de 11e en 16e eeuw door talloze stormvloeden getroffen. Verloren land werd indien mogelijk opnieuw bedijkt, maar soms kort daarna alweer door de zee verzwolgen. Soms waren de bewoners van het Schelde-estuarium zélf mede de oorzaak van de rampen. Verwaarloosde dijken en bodemdaling door moernering vergrootten het gevaar. Sommige overstromingen werden veroorzaakt door een slechte afwatering als gevolg van de aanslibbing van rivieren en vaarten. De toename van ingedijkt land vanaf de twaalfde eeuw zorgde er bovendien voor dat het water minder ruimte kreeg. Ook werd vele malen land om militaire redenen geïnundeerd (zie verhaallijn Bestreden gebied).

Beschermen?
De eerste mensen die zich op het nog onbedijkte land achter de strandwallen en in de Scheldevallei vestigden, deden dat op de hoger gelegen plekken. Ze zijn soms nog herkenbaar aan boerderijen en dorpskernen die hoger in het landschap liggen. In de Romeinse tijd wierp men dijkjes op om zich tegen het water te beschermen. Vanaf de tiende eeuw werden relatief dichtbevolkte plekken in het schorrengebied eveneens met dijkjes beschermd en open kreken afgedamd. Toen de bevolking toenam, werd het noodzakelijk om grotere gebieden te beschermen.
Welen, kreken
Na overstromingen bleven welen en kreken als ‘littekens’ in het landschap achter. Bij een dijkdoorbraak ontstond een rond en diep kolkgat (weel of wiel), waaromheen vaak een nieuwe dijk werd aangelegd. Veel kreken in Zeeuws- Vlaanderen en het Meetjesland zijn eveneens restanten van overstromingen, waaronder militaire inundaties. Andere kreken zijn een overblijfsel van oorspronkelijke getijdenkreken.
Sigmaplan
Vanaf eind negentiende eeuw nam het niveau van hoog water in de Schelde sterker toe, onder meer door grootschalige inpolderingen en de aanleg van de Kreekrakdam die de verbinding tussen de Ooster- en Westerschelde afsloot. Om overstromingen op te vangen werd in 1930 langs de Durme ‘potpolders’ aangelegd, ook onderdeel van het Sigmaplan.

Deltawerken
De watersnoodramp van 1953 luidde de Deltawerken in. Een technisch hoogstandje dat, door de tientallen jaren die de totstandkoming in beslag nam, zelf de weerslag werd van veranderende technische en ecologische inzichten. Dijken werden op Deltahoogte gebracht, dammen sloten zeemondingen af en de Oosterschelde kreeg een kering die alleen bij stormvloeden gesloten hoefde te worden.
Bewegen?
Het Schelde-estuarium blijft voortdurend in beweging. In deze tijd vragen de opwarming van de aarde en de zeespiegelstijging om nieuwe oplossingen. Lessen uit het verleden en natuurlijke processen kunnen ons hierbij helpen (zie ook verhaallijn Climate Living Lab).
Ontdekken en beleven
Aan de watersnoodramp van 1953 is het Watersnoodmuseum in Ouwerkerk gewijd. De plompe toren van het verdronken Koudekerke aan de zuidkust van Schouwen is een iconisch landmark. De zeedijk bij Westkapelle geldt als een waterbouwkundig icoon. Aan de zuidkust van Schouwen en de noordkust van Noord-Beveland rijgen inlagen zich aaneen. De Zak van Zuid-Beveland is bezaaid met welen. Een illustratieve combinatie van een hoger gelegen dorpskern en boerderijen vind je in het dorp Kloetinge en de nabijgelegen hoeve Tervaeten. In Bornem herinneren restanten van de hoeve Nethof en de Pastoor Huveneersheuvel de middeleeuwse nederzetting Nattenhaasdonk. Hildernisse, aan de voet van de Brabantse Wal, is de laatste vloedboerderij van Nederland, al doet ze door aanleg van de Markiezaatskade niet meer als zodanig dienst. De Oosterscheldekering kan via Deltapark Neeltje Jans worden bezocht. De watervallen van Kruibeke, deel van het Sigmaplan, vormen met hoog water een toeristische attractie. Polders in het hele gebied herbergen talloze sluisjes en andere waterstaatkundige werken.