Westerschelde

De Westerschelde is het Nederlandse deel van het estuarium van de Schelde, die in Noord-Frankrijk ontspringt en via België naar Nederland stroomt. Het hele Schelde-estuarium (het deel van de rivier dat onder invloed van het getij staat) strekt zich uit van de monding bij Vlissingen tot Gent, waar stuwen en sluizen de getijdenstroom stoppen. Het deel van het Schelde-estuarium op Belgisch grondgebied heet Zeeschelde. Met een oppervlakte van ongeveer 35.000 ha is het Schelde-estuarium een van de grootste estuaria van Europa en met zijn 160 km lengte van Vlissingen tot Gent is het ook een van de langste estuaria van Europa. De menging van zout zeewater met zoet rivierwater maakt dat er in het Schelde-estuarium een volledige gradiënt is van zout over brak naar volledig zoet. Het estuarium is een heel dynamisch gebied met getijdengeulen van wisselende diepte, en platen, slikken en schorren die droogvallen bij eb. 

51.418045969794, 3.6665909119141

The location of the successive mouths of the Scheldt in Zeeland after the last ice age, with their period of greatest activity

Ontstaan van het landschap

De Westerschelde werd geologisch gezien maar heel recent het mondingsgebied van de Schelde. Ongeveer 7000 jaar geleden maakte een getijdengeul op de plaats van de huidige Oosterschelde contact met de Schelde en werd daarmee de nieuwe loop van de Schelde naar zee. 
Rond 3800 jaar geleden had zich op de huidige kustlijn een ononderbroken strandwal gevormd. Een smalle opening op de plaats van de huidige Oosterschelde werd de monding van de Schelde. Ook op de plaats van de huidige Westerscheldemonding ontstonden doorbraken en drongen getijdengeulen dieper het land binnen. Wanneer de Westerschelde ontstond is niet precies bekend, omdat er uit die periode maar weinig historische bronnen en kaarten zijn, en omdat afzettingen uit de beginfase van de ontwikkeling van de Westerschelde allemaal opgeruimd zijn door de verbreding en verdieping van het estuarium. Het enige wat we met zekerheid kunnen afleiden uit historische bronnen, is dat de Westerschelde al bestond in 1183 n.Chr. 

Paulinaschor - schorgebied grenzend aan de Paulinapolder (gemaakt door Arjen Hartog)

Slikken, schorren, platen en geulen

Op veel plaatsen langs de Westerschelde zijn bij laagwater vanop de dijken typische landschapselementen van het estuarium te zien. De schorren of kwelders liggen het dichtst bij de dijk en zijn grotendeels begroeid. Verder van de dijk af liggen de slikken, die bij elke vloed onder water komen en onbegroeid zijn. Platen liggen ook tussen hoog- en laagwater, maar zitten niet vast aan de oever en liggen midden in het brede estuarium. De meeste platen zijn onbegroeid en doen door hun zandige bodem eerder denken aan een strand, in tegenstelling tot de slibrijke en modderige slikken. Uitzonderlijk zijn sommige delen van platen zo hoog opgeslibd dat ze niet meer elke dag overstromen, waardoor ze begroeid raken en er schorren ontstaan. Dat is zo bij de Hooge Platen, de platen van Ossenisse en de Plaat van Walsoorden. Tussen de platen en de oevers van de Westerschelde liggen grote en diepe getijdengeulen die gebruikt worden als vaargeul voor zeeschepen die naar de havens van Antwerpen, Terneuzen en Gent varen. Plaatselijk snijden die diepe geulen oude afzettingen aan van paleoceense, neogeense en pleistoceense ouderdom, waaruit ze fossielen opnemen en afzetten op de oevers van de Westerschelde. 

De Kaloot - strand en duingebied met aanspoelende fossielen (gemaakt door Arjen Hartog)

Eb- en vloedschorren

In de Westerschelde zijn er meestal twee of meer getijdengeulen naast elkaar. De geul die de ebstroom volgt, is de diepste en slingert zich in bochten van de ene oever naar de andere. Die ebgeul is vanwege zijn diepte de hoofdvaarroute waarlangs de grote zeeschepen naar de havens varen. Continu onderhoudsbaggerwerk is nodig om die ondiepere drempels op diepte te houden voor de scheepvaart. Naast de ebgeul liggen meestal rechtere, ondiepere geulen die vooral door de vloedstroom gebruikt worden en van de ebgeul gescheiden zijn door ondiepten en platen. De getijdengeulen in de Westerschelde vertonen een patroon van eb- en vloedscharen dat typisch is voor veel estuaria. 

Zeehonden op de Platen van Ossenisse in de Westerschelde (gemaakt door Annelien Bij de Vaate)

De werking van een estuarium

Bij een gemiddelde vloed stroomt ongeveer een miljard kubieke meter zeewater bij Vlissingen het estuarium binnen. Hoeveel water het estuarium in- en uitstroomt, hangt af van de komberging. Veranderingen in komberging door natuurlijke of menselijke oorzaken hebben grootschalige en soms onomkeerbare gevolgen voor de ontwikkeling van het estuarium. De komberging vergroot bijvoorbeeld als door dijkdoorbraken poldergebieden overstromen die daarvoor buiten het estuarium lagen. Daardoor stroomt meer water het estuarium in waardoor de getijdengeulen groter worden. Omgekeerd leidt verkleining van de komberging, bijvoorbeeld door opslibbing of inpoldering van slikken en schorren, ertoe dat getijdenstromingen afnemen en geulen kunnen verzanden. 

Blootgespoeld middeleeuws landschap Oud-Rilland, Schor van Rilland in de Westerschelde (gemaakt door Anita Eijlers)

Invloed van de mens

Naast de natuurlijke factoren hebben de bedijkingen en inpolderingen sinds de twaalfde eeuw mee een rol gespeeld in de ontwikkeling van het Westerschelde-estuarium. Het werd nauwer en dieper waardoor het getij opgestuwd werd en het getijverschil en de hoogwaterstanden sterk toenamen. Ook drongen de getijden verder door in het estuarium. Sinds begin twintigste eeuw wordt de vaargeul tussen Vlissingen en Antwerpen dieper uitgebaggerd, waardoor het getij verder doordringt in het estuarium. Daardoor verhogen de hoogwaterstanden nog, vooral stroomopwaarts van de Belgisch-Nederlandse grens, en neemt het overstromingsgevaar toe. Om de hoogwaterveiligheid bij stormvloeden te vergroten, worden onder andere gebieden ontpolderd en gecontroleerde overstromingsgebieden aangelegd. 

Bezoek via: Westerhavenweg 2a, 4382 NM Vlissingen